Leviticus 8

1Verder sprak de Heere tot Mozes, zeggende: 2Neem Aäron en zijn zonen met hem, en de klederen, en de zalfolie, daartoe den var des zondoffers, en de twee rammen, en den korf van de ongezuurde broden;
 de klederen, Versta, de heilige en priesterlijke klederen, welke God bevolen had te maken, Exo 28:2, en naar dit bevel zijn gemaakt geweest, Exo 39:1.
,
 de zalfolie, Hebreeuws, olie der zalving; alzo in het volgende. Zie van deze, Exo 30:23-25, en Exo 37:29.
,
 des zondoffers, Dat is, die tot een zondoffer geofferd moest zijn. Zie hiervan en van de volgende dingen, Exo 29:1, enz.
,
 korf van de ongezuurde broden Waarin de ongezuurde of ongedesemde dingen zijn, die men aan God heeft geofferd.
3En verzamel de ganse vergadering aan de deur van de tent der samenkomst. 4Mozes nu deed, gelijk als de Heere hem geboden had; en de vergadering werd verzameld aan de deur van de tent der samenkomst. 5Toen zeide Mozes tot de vergadering: Dit is de zaak, die de Heere geboden heeft te doen.
 de zaak, Hebreeuws, het woord. Zie Gen 20:10.
,
 geboden heeft te doen Zie Ex. 29 en Ex. 30, en vergelijk die twee hoofdstukken met dit.
6En Mozes deed Aäron en zijn zonen naderen, en wies hen met dat water.
 dat water Zie boven, Lev 6:28, en onder, vs.11.
7Daar deed hij hem den rok aan, en gordde hem met den gordel, en trok hem den mantel aan; en deed hij hem den efod aan, en gordde dien met den kunstelijken riem des efods, en ombond hem daarmede.
 hem Namelijk Aäron.
,
 den rok aan, Zie van dit priesterlijk gewaad, Exo 28:4.
,
 den efod aan, Zie van dit kleed, Exo 28:4, Exo 28:6-7. Het was tweeërlei: het ene, van den hogepriester, van kostelijke stof gemaakt, Exo 28:6, waarvan hier gesproken wordt; het andere van linnen voor de andere priesters, de Levieten en de koningen, 1Sa 2:18, en 1Sa 22:18; 1Ch 15:27.
8Voorts deed hij hem den borstlap aan, en voegde aan den borstlap de Urim en de Thummim.
 de Urim en de Thummim Zie van dezen Exo 28:30. De woorden betekenen lichten en volmaaktheden, dingen die niet door enige kunsten der mensen zijn gemaakt geweest, maar door God aan Mozes gegeven, om die aan den heiligen borstlap te voegen.
9En hij zette den hoed op zijn hoofd; en aan den hoed boven zijn aangezicht zette hij de gouden plaat, de kroon der heiligheid, gelijk als de Heere Mozes geboden had.
 boven zijn aangezicht Hebreeuws, tegenover; vergelijk Exo 28:37-38, en Exo 29:6.
,
 plaat, Of, blad. Hebreeuws, de bloem van het goud.
,
 de kroon der heiligheid, Zo genoemd, omdat zij [zoals enigen schrijven] bijna als ene kroon gemaakt was. Zie wijders Exo 29:6.
10Toen nam Mozes de zalfolie, en zalfde den tabernakel, en al wat daarin was, en heiligde ze.
 tabernakel, en al wat daarin was, De tent der samenkomst.
,
 heiligde ze Dat is, heeft dien afgezonderd tot een heilig gebruik. Alzo in vs.11,12, idem Gen 2:3; Exo 28:41, en Exo 29:1; 2Ch 7:7; Joe 1:14.
11En hij sprengde daarvan op het altaar zevenmaal; en hij zalfde het altaar, en al zijn gereedschap, mitsgaders het wasvat en zijn voet, om die te heiligen.
 wasvat en zijn voet, Dat is, een vat, waarin de priesters, wanneer zij in den tabernakel gingen, hunne handen en voeten, mitsgaders het vlees der offeranden en het gereedschap, tot den godsdienst behorende, wiesen. Zie Exo 30:18-20, en Exo 40:7, Exo 40:30, en boven, Lev 6:28.
12Daarna goot hij van de zalfolie op het hoofd van Aäron, en hij zalfde hem, om hem te heiligen. 13Ook deed Mozes de zonen van Aäron naderen, en trok hun rokken aan, en gordde hen met een gordel, en bond hun mutsen op, gelijk als de Heere Mozes geboden had. 14Toen deed hij den var des zondoffers bijeenkomen; en Aäron en zijn zonen leiden hun handen op het hoofd van den var des zondoffers;
 legden hun handen Anders, steunden, of leunden met hunne handen op het hoofd, enz., alzo onder vs.18. Zie boven, Lev 1:4.
15En men slachtte hem; en Mozes nam het bloed, en deed het met zijn vinger rondom op de hoornen des altaars, en ontzondigde het altaar; daarna goot hij het bloed uit aan den bodem des altaars, en heiligde het, om voor hetzelve verzoening te doen.
 ontzondigde het altaar; Dat is, zonderde hem af van het algemeen en onheilig gebruik. Alzo Exo 29:36, en onder, Lev 14:49.
,
 het bloed Te weten, het andere, of overige van het bloed. Zie Exo 29:12.
,
 hetzelve verzoening te doen Dat is, om door deze offeranden dien tot een heilig gebruik bekwaam te maken, of, om op hem verzoening te doen; dat is, om daarop de offeranden der verzoening voor de mensen te offeren. Alzo ook Exo 29:36.
16Voorts nam hij al het vet, dat aan het ingewand is, en het net der lever, en de twee nieren en haar vet; en Mozes stak het aan op het altaar.
 aan het ingewand is, Anders, op, over.
17Maar den var met zijn huid, en zijn vlees, en zijn mest, heeft hij buiten het leger met vuur verbrand, gelijk als de Heere Mozes geboden had. 18Daarna deed hij den ram des brandoffers bijbrengen; en Aäron en zijn zonen leiden hun handen op het hoofd van den ram. 19En men slachtte hem; en Mozes sprengde het bloed op het altaar rondom. 20Hij deelde ook den ram in zijn delen; en Mozes stak het hoofd aan, en die delen, en het smeer;
 Hij deelde ook den ram Zie boven, Lev 1:6.
21Doch het ingewand en de schenkelen wies hij met water; en Mozes stak dien gehelen ram aan op het altaar; het was een brandoffer tot een liefelijken reuk, een vuuroffer was het den Heere, gelijk als de Heere Mozes geboden had.
 met water; Zie boven, vs.11.
,
 tot een liefelijken reuk, Zie boven, Lev 1:9, en Gen 8:21.
22Daarna deed hij den anderen ram, den ram des vuloffers, bijbrengen; en Aäron met zijn zonen leiden hun handen op het hoofd van den ram.
 des vuloffers, Hebreeuws, der vervullingen; dat is, met welke ramsofferande zij in hun priesterambt bevestigd werden. Zie boven, Lev 7:37.
23En men slachtte hem; en Mozes nam van zijn bloed, en deed het op het lapje van Aärons rechteroor, en op den duim zijner rechterhand, en op den groten teen van zijn rechtervoet.
 lapje van Aärons rechteroor, Versta, het tedere en weke van het onderste deel van het oor, anders genoemd het oorlapje, of oortipje.
24Hij deed ook de zonen van Aäron naderen; en Mozes deed van dat bloed op het lapje van hun rechteroor, en op den duim van hun rechterhand, en op den groten teen van hun rechtervoet; daarna sprengde Mozes dat bloed rondom op het altaar.
 dat bloed rondom op het altaar Te weten, het andere of overige bloed; alzo boven, vs.15.
25En hij nam het vet, en den staart, en al het vet, dat aan het ingewand is, en het net der lever, en de beide nieren, en haar vet, daartoe den rechterschouder. 26Ook nam hij uit den korf van de ongezuurde broden, die voor het aangezicht des Heeren was, een ongezuurde koek, en een geolieden broodkoek, en een vlade; en hij leide ze op dat vet, en op den rechterschouder.
 voor het aangezicht Zie boven, Lev 1:3.
,
 een geölieden broodkoek, Hebreeuws, een koek van het brood der olie.
27En hij gaf dat alles in de handen van Aäron, en in de handen zijner zonen; en bewoog die ten beweegoffer, voor het aangezicht des Heeren.
 handen van Aäron, Hebreeuws, palmen; en zo in het volgende.
,
 beweegoffer, Zie boven, Lev 7:30.
28Daarna nam Mozes ze uit hun handen, en stak ze aan op het altaar, op het brandoffer; zij waren vulofferen tot een liefelijken reuk; het was een vuuroffer den Heere.
 vulofferen Hebreeuws, vervullingen; en zo in het volgende. Zie boven, Lev 7:37.
29Voorts nam Mozes de borst, en bewoog ze ten beweegoffer voor het aangezicht des Heeren; zij werd Mozes ten dele van den ram des vuloffers, gelijk als de Heere Mozes geboden had.
 dele van den ram des vuloffers, Welverstaande ten aanzien van dien tijd, toen het priesterschap eerst ingesteld werd en Mozes het ambt van een extraordinair priester bediende. Want daarna heeft hij dat niet meer gedaan, zich houdende bij de bediening van het politieke en profetische ambt, en zijne kinderen onder de gemene Levieten stellende.
30Mozes nam ook van de zalfolie, en van het bloed, hetwelk op het altaar was, en sprengde het op Aäron, op zijn klederen, en op zijn zonen, en op de klederen zijner zonen met hem; en hij heiligde Aäron, zijn klederen, en zijn zonen, en de klederen zijner zonen met hem.
 hij heiligde Aäron, Zie boven, vs.10.
31En Mozes zeide tot Aäron en tot zijn zonen: Ziedt dat vlees voor de deur van de tent der samenkomst, en eet hetzelve daar, mitsgaders het brood, dat in den korf des vuloffers is; gelijk als ik geboden heb, zeggende: Aäron en zijn zonen zullen dat eten.
 dat eten Te weten, het overige van het vlees en brood, dat in den korf is.
32Maar het overige van het vlees en van het brood zult gij met vuur verbranden. 33Ook zult gij uit de deur van de tent der samenkomst, zeven dagen, niet uitgaan, tot aan den dag, dat vervuld worden de dagen uws vuloffers; want zeven dagen zal men uw handen vullen.
 uw handen vullen Dat is, door zekere ceremoniën in uw priesterambt bevestigen. Zie boven, Lev 7:37.
34Gelijk men gedaan heeft op dezen dag, heeft de Heere te doen geboden, om voor u verzoening te doen. 35Gij zult dan aan de deur van de tent der samenkomst blijven, dag en nacht, zeven dagen, en zult de wacht des Heeren waarnemen, opdat gij niet sterft; want alzo is het mij geboden.
 wacht des HEEREN waarnemen, Of, deze ordinantie des Heeren onderhouden. Versta, den schuldigen plicht der priesters in het waarnemen en onderhouden van al wat hun in den tabernakel te doen bevolen was, en bijzonder wat deze hunne wijding aanging. Vergelijk Num 3:7-8, en Num 9:19; 2Ki 11:5.
,
 opdat gij niet sterft; Gelijk Nadab en Abihu naderhand wedervaren is, toen zij, tegen de ordinantie, vreemd vuur den Heere geofferd hebben.
36Aäron nu en zijn zonen deden al de dingen, die de Heere door den dienst van Mozes geboden had.
 door den dienst van Mozes geboden had Hebreeuws, door de hand van Mozes; dat is, door zijn dienst en beleid. Zie Exo 4:13; alzo onder, Lev 10:11; Num 16:40; Jos 14:2.
Copyright information for DutSVVA